‘Niet iedereen hoeft alles te kunnen’


‘Niet iedereen hoeft alles te kunnen’

Met de campagne #Beyond The Figures vraagt het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) aandacht voor de positie van vrouwen in de wetenschap door de verhalen ‘achter de cijfers’ te vertellen. De komende maanden gaat het LNVH met wetenschappers in gesprek over hun loopbaan. We praten met wetenschappers uit alle fases van de academische loopbaan. Wat drijft hen en tegen welke obstakels lopen zij al dan niet aan?

Deze maand spreken we dr. ir. Julia Cramer, gepromoveerd in de experimentele quantumfysica bij QuTech en de Technische Universiteit Delft, en dr. Linda Drijvers, gepromoveerd als cognitief neurowetenschapper en psycholinguïst aan de Radboud Universiteit. Beiden zetten zich al tijdens hun promotieonderzoek met veel enthousiasme in voor het vertalen van wetenschappelijke kennis naar een breed publiek. Het LNVH praat met hen over hun loopbaan, de doorstroom van vrouwen naar wetenschappelijke topposities en hun ervaringen als wetenschappers in het publieke domein.

Kunnen jullie iets vertellen over jullie loopbaan tot nu toe?

Linda: Ik ben ooit begonnen met politicologie, omdat ik discussiëren leuk vond. Na een jaar dacht ik: ik kan beter doen wat ik nóg leuker vind en dat is boeken lezen. Ik heb toen Nederlands gestudeerd, waar ik toch de getalletjes begon te missen, dus daarna ben ik Cognitive Neuroscience gaan studeren. Ik heb vervolgens promotieonderzoek gedaan naar hersengolven en handbewegingen in rumoerige omgevingen. Na een korte postdoc heb ik nu mijn eigen onderzoeksgroep waarin we kijken naar hoe mensen dingen zien en horen en hoe het brein dat aan elkaar koppelt in dagelijks gesprekken.

Julia: Ik had net als Linda een wat zoekend pad. Ik ben na de middelbare school Industrieel Ontwerpen gaan studeren in Delft, omdat ik dacht: dat is technisch en creatief, dat is vast een studie voor meiden die iets technisch leuk vinden. Ik kon alleen totaal niet tekenen en dat hadden mijn ouders mij niet verteld. Een tip: wees eerlijk tegen je kinderen als ze iets niet kunnen! Ik kon wel heel goed rekenen, dus alle bètavakken gingen heel goed. Na een tijdje dacht ik: ik moet doen wat ik echt leuk vind: Natuurkunde studeren.

Waarom koos je niet direct voor natuurkunde?

Dat lag niet aan mijn docenten of een gebrek aan rolmodellen. Ik had hele leuke natuurkundeleraren. Bovendien heb ik aan allebei de kanten familieleden die natuurkunde hebben gestudeerd. Ik had de rolmodellen echt wel en alsnog ging ik het niet doen. Het was in mijn ogen echt een mannenstudie. Dat heeft me wel aan het denken gezet. Als voor mij die drempel al zo hoog was, alleen omdat ik vrouw ben, dan kun je je voorstellen hoe hoog die drempel kan zijn voor anderen. Ik heb daarom onlangs een project gedaan met basisschoolkinderen in achterstandswijken.

Zat je bij natuurkunde helemaal op je plek?

Ik heb er echt van genoten. Het studeren koste me veel minder moeite. Ik kreeg er ook veel leuke vrienden en vriendinnen. Ik was trouwens naast natuurkunde altijd bezig met communicatie en ging een minor wetenschapscommunicatie doen met het idee om wetenschapsjournalist te worden.

Dat werd je niet na je studie…

Dat kwam omdat ik mijn bacheloreindproject bij een vrouwelijke promovendus deed waar ik een enorm goede klik mee had. Zij is echt een rolmodel voor mij geweest. Ik vond haar quantumproject fantastisch en wilde daar graag in verder. Als je destijds met een bepaalde pre-PhD mastertrack in Leiden of Delft wilde promoveren, kon je je eigen promotie financieren, dus toen ben ik in Delft gebleven. Ik ging wel naar een andere groep, want met mijn masterafstudeerbegeleider klikte het niet goed.

Hoe ging je om met die slechte klik?

Ik heb overwogen te stoppen, maar ik heb toen coaching gehad bij een psycholoog van de universiteit en voor mezelf bedacht: als ik hierna niet meer wil promoveren dan moet ik stoppen, maar anders neem ik het mee als leerervaring. En dat is het uiteindelijk geweest. We hebben veel van elkaar geleerd en ik wist wat ik in een promotor zocht.

Wat heb je hieruit meegenomen als leerervaring?

Het is heel bepalend geweest. Ik zeg nu vaak tegen studenten, zeker als je nog niet precies weet wat je wilt doen: kies voor een begeleider. Dat heb ik voor mijn promotie heel duidelijk gedaan. Het was aanvankelijk niet per se mijn droomproject, maar wel in de richting van wat ik wilde en doordat ik mijn eigen financiering had kon ik het ook een beetje sturen. Maar ik heb vooral gekozen voor een groep die fijn in elkaar zat en dat is een hele goede keuze geweest.

Dat ik eigen geld had gaf de vrijheid om dingen als Sciencebattle en Faces of science (zie kader) te doen. Mijn promotor steunde me daarin trouwens volledig. Hij zei: ‘niemand gaat vragen of jij op die of die dag op het lab was. Over 4 jaar gaan ze kijken of je over het geheel genomen een goede wetenschapper bent en hoe je dat invult, is je eigen verantwoordelijkheid’. Dat vond ik zo’n goede manier van managen. Daar heb ik heel veel aan gehad. Net als aan de tip: ‘kinderen komen nooit uit in je carrière, dus je moet nooit je privéwensen aan de kant zetten voor je werk.’

Die tip kwam ook van je promotor?

Ja, Ronald Hanson, nu directeur van Quantum Delta Nederland. Veel vrouwelijke academici hebben het over vrouwelijke rolmodellen, maar voor mij was hij echt een rolmodel. Om nog een mooi voorbeeld te noemen: als we uit eten gingen met de groep, dan gingen we altijd om 20u. Aanvankelijk vroeg ik me af: waarom gaan we zo laat uit eten? Wil je dan dat we tot 20u doorwerken? Maar toen bleek dat hij altijd tussen 17u en 20u met de kinderen thuis was. Om 20u lagen de kinderen in bed en dan kon hij weer iets doen met ons. Om 17u ging hij dus ook altijd de deur uit. Dat is goed geweest denk ik. Nu is mijn groepsleider Ionica Smeets (Hoogleraar wetenschapscommunicatie in Leiden, red.) ook een rolmodel: zij leeft niet alleen voor, maar deelt ook heel duidelijk haar ideeën over management en groei met ons.

Even terugkomend op de uitspraak: ‘kinderen komen nooit uit’; jullie hebben beiden een aantal maanden geleden een zoontje gekregen. Voor jou, Julia, is het je tweede kindje. Kwam het inderdaad niet uit?

Linda: Bij mij kwam het inderdaad heel slecht uit. Ik begon net met mijn onderzoeksgroep en heb mijn sollicitatiegesprekken allemaal gevoerd via Zoom, terwijl ik net zwanger was, last had van ochtendmisselijkheid en het nog niemand had verteld omdat het nog heel pril was. En net toen mijn groep begon, ging ik bijna met verlof. Het had wat dat betreft geen slechter moment kunnen zijn. Mijn directeur reageerde echter heel positief en ook de promovendus en postdoc in mijn team waren heel supportive. Ik maakte me wel zorgen over hun start zonder begeleiding, maar zij hadden op deze manier de tijd om zich rustig in te werken en wat dingen zelf uit te zoeken.

Julia: Ik vond het zelf heel erg lastig om eruit te gaan, de tweede keer nog erger dan de eerste keer. In alle eerlijkheid: als mijn man dit kind had kunnen dragen, dan had ik dat prima gevonden. Tijdens mijn tweede zwangerschap viel mijn verlof in de zomer, dus niemand hoefde onderwijs van mij over te nemen, maar dat ging natuurlijk wel ten koste van onderzoekstijd. Twee weken voor mijn verlof kwam er een groot geldbedrag vrij waar vervolgens over moest worden onderhandeld. Ik had daar 2 jaar aan gewerkt en we wisten niet wanneer de goedkeuring zou komen. Als het een paar weken later was gebeurd, had niemand dat van mij overgenomen, want het was veel te vaag.

Ondanks dat het niet ideaal uitkwam, klinkt het alsof jullie (nog) niet iets als zwangerschapsdiscriminatie hebben ervaren.

Linda: Er is nooit iemand die letterlijk tegen me gezegd heeft ‘oh, je hebt kinderen, nu zal het wel ophouden’, maar er zijn wel hoogleraren in mijn omgeving geweest die tijdens een overleg zeiden: ‘we moeten rekening houden met Linda’s “conditie”’. Zo werd het dan genoemd: ‘my condition’. Dat werd wel gezien als een obstakel voor samenwerkingen.

Julia: Sommige collega’s zeggen weleens dingen als: ‘Julia, we weten dat je kleine kinderen hebt en dus willen we je ontlasten’. Het is natuurlijk aardig, maar ik vind dit zelf soms lastig: het idee dat je niet volledig mee kunt draaien omdat je kleine kinderen hebt. Als dat zo is wil ik dat zelf aangeven, dat is mijn verantwoordelijkheid, en anders wil ik gewoon voor volwaardig worden aangezien.

Jullie waren beiden KNAW Face of Science en deden mee aan Sciencebattle. Heeft het jullie dingen opgeleverd?

Linda: Ik heb er zeker iets aan gehad. Je bent meer zichtbaar en wordt daardoor voor meer dingen uitgenodigd en om je mening gevraagd, ook in de media. Het heeft me ook geholpen mijn onderzoek op een makkelijkere manier uit te leggen. Daardoor kun je ook meer mensen enthousiasmeren voor onderzoek in het algemeen. Scholieren of studenten kon ik laten zien: taalonderzoek is eigenlijk een stuk interessanter dan je misschien verwacht. Alleen al daarom denk ik dat het een hele goede toevoeging is voor iedereen die een PhD doet: gewoon op een normale, simpele manier uitleggen wat je doet.

Julia: Voor mij is het echt carrièrebepalend geweest. Ik had hier nooit gezeten als ik dat niet had gedaan. Overigens hebben de mensen rondom die projecten me ook enorm veel opgeleverd. Ik heb veel geleerd van het optrekken met een groep diverse mensen die bezig zijn met hetzelfde soort werk en dezelfde ambities, twijfels en zorgen hebben, maar in heel andere vakgebieden werken waar het er soms heel anders aan toegaat. Leren hoe anderen onderzoek doen, niet de hele dag alleen maar in een lab zitten, dat vond ik een grote toevoeging. Het heeft me een volledige academicus gemaakt.

Werd dit soort outreach activiteiten gestimuleerd vanuit de universiteit?

Linda: Ik heb het idee dat dat nu veel meer gebeurt. Dat mensen dingen zeggen als: ‘ga een blog schrijven, neem video’s op’. Dat iedereen zelfs een beetje daartoe gedwongen wordt: valorisatie is belangrijk en ga het maar doen. Dat was toen ik mijn PhD deed niet zo.

Hoe waren de reacties vanuit de universiteit, van collega’s?

Linda: Ik had altijd het idee dat mensen dachten: knap dat je dat durft en dat je dat allemaal doet. Als er maar iets moest gebeuren of voorbij kwam op het gebied van outreach wisten ze me te vinden: ‘je hebt vast een mening?’ of ‘jij kunt het wel even doen.’ Dat heeft positieve en negatieve kanten.

Julia: Ik kreeg soms negatieve reacties, zoals: ‘jij wilt natuurlijk met je gezicht overal staan, dat vind je fijn’. Daar kon ik overigens vrij snel overheen stappen, omdat ik zelf wel wist dat dat niet zo was. En er was ook steun. Een communicatiemedewerker ging overal mee naartoe en op de afdeling waar ik zat in Delft mocht ik door mijn ervaring de communicatie helpen opzetten. En Ionica Smeets nodigde me uit voor een parttime postdoc van 1 jaar. Ook dat was nooit gebeurd als ik niet zo zichtbaar was geweest.

Hebben jullie weleens te maken gehad met intimidatie in het publieke domein?

Linda: Ja, ik wel. Ik heb een Universiteit van Nederland-praatje gegeven en ik had daar de domme fout gemaakt om iets best wel straks aan te trekken. Ik heb daarna veel berichten gekregen met vragen als ‘ben je zwanger ofzo?’ en opmerkingen als: ‘jemig, wat dik!’. Ik werd enorm veroordeeld op mijn uiterlijk. Na een avond Sciencebattle kreeg ik van iemand Facebookberichtjes met teksten als ‘hee lekker wijf, wil je een keer afspreken?’ Ik vond dat heftig: dat iemand je naam heeft opgezocht, je heeft toegevoegd en berichtjes gaat sturen. Op outreachactiviteiten heb ik wel vaker dat soort reacties gehad.

Heeft het je weleens doen twijfelen ermee door te gaan?

Linda: Oh nee, totaal niet. Als ik me daar druk om moet gaan maken, dan heb ik er een dagtaak aan. Sommige mensen heb ik teruggegeven: ‘misschien niet de beste outfit, maar misschien moet je naar de inhoud van het praatje luisteren in plaats van te kijken naar hoe ik eruit zie?’

Hoe zijn jouw ervaringen wat dit betreft, Julia?

Julia: Eigenlijk heb ik nooit dit soort vervelende ervaringen gehad. Dat is misschien opvallend, want ik ken het LNVH-rapport Harassment in Dutch Academia: heel veel vrouwen krijgen ermee te maken. Met Women in Quantum Development (WIQD), een vrouwennetwerk waarvan ik medeoprichter ben, was de vraag of we iets met jullie rapport moesten doen omdat het vaak ter sprake kwam. Ik voel me gelukkig heel veilig in mijn werkomgeving. Heel af en toe maakt iemand een nare opmerking, bijvoorbeeld toen ik hoogzwanger een presentatie over quantum gaf. De moderator zei toen: ‘Ik zie hier dan een stralende jonge vrouw, knap, zwanger…. waarom doe je dit vak?!’ Dit zegt echter iets over die ander en daar heb ik geen last van.

Wat me trouwens vaak opviel bij Scienbattle: als je een onderwerp doet als quantum, heeft vrijwel niemand er een mening over. Ik heb dus een heel veilig vakgebied om publiekelijk over te praten. Mensen denken al snel: wow, knap, stoer, ingewikkeld! Bij meer “softe” onderwerpen was er altijd wel iemand in de zaal die het beter wist.

Linda: Dat had ik elke avond! Er was altijd wel iemand in de zaal die zei: ‘daar weten we toch alles al van? Waarom doe je daar onderzoek naar?’ of ‘Het is eigenlijk totaal anders dan jij zegt!’

Julia: Ik heb van Sciencebattle geleerd dat wij het als bèta’s best wel luxe hebben. Je wordt al snel op een voetstuk geplaatst: je bent bèta dus je weet het wel. Nu ik me meer binnen de sociale wetenschap begeef zie ik dat die onderzoeksmethodes, zoals statistiek, echt ingewikkeld zijn. Toch denken mensen in het publiek het beter te weten. Ik denk omdat ze zich iets meer kunnen voorstellen bij bepaalde onderwerpen.

Vinden jullie dat alle wetenschappers zich zouden moeten inspannen om hun onderzoek te presenteren aan een breed publiek?

Linda: Communicatie naar een lekenpubliek of naar de samenleving is heel belangrijk, maar niemand moet gedwongen worden. Ik denk dat je mensen die het niet zo goed kunnen het ook niet moet laten doen, of in ieder geval niet zonder een goede training. Anders kunnen er heel snel foute berichten in de media komen waardoor onderzoek totaal uit zijn verband wordt getrokken. Maar ik vind wel dat mensen de mogelijkheid moeten krijgen.

Julia: Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik geloof heel erg in Erkennen en Waarderen. We kunnen niet nóg meer dingen doen. Onze skill set moet al heel breed zijn. Sommige wetenschappers zijn hele goede, gepassioneerde onderzoekers, maar het managen van mensen is niet echt hun ding en ze worden daar vaak ook niet (goed) in begeleid. Maar als je een goede wetenschapper bent, dan moet je ineens een groep gaan starten en leiden. Ik kan me wel voorstellen dat dat niet makkelijk is en dat ook niet iedereen dat wil. Hetzelfde geldt voor outreach en ook voor onderwijs. We moeten er vooral voor zorgen dat we een goede groep mensen bij elkaar zetten die elkaar aanvullen qua skills. Niet iedereen hoeft alles te kunnen.

Hebben jullie voordeel dan wel nadeel ondervonden van het feit dat jullie vrouw zijn? Julia, jij valt op in een nog steeds door mannen gedomineerd vakgebied en Linda, jij bent Max Planck Minerva fast track fellow, een programma speciaal voor vrouwelijke wetenschappers.

Linda: Het is inderdaad een programma dat vrouwelijke wetenschappers een zetje wil geven. Je hebt de eerste 3 jaar een onderzoeksgroep die verlengd kan worden met een grotere groep voor 5 jaar en dan mogelijk nog voor langere tijd. Als het allemaal zo doorloopt is dat natuurlijk heel mooi. Dat hangt af van positieve evaluaties en je moet tussendoor nog wel een paar keer opnieuw solliciteren, maar het idee is dat het een wat langer programma is en vrouwelijke wetenschappers wat meer perspectief biedt. Dat ik een vrouw ben, heeft mij dus geholpen voor deze specifieke beurs, maar als ik hier niet voor gesolliciteerd had, had ik wel voor iets anders gesolliciteerd en ik denk dat ik daar ook goede kansen had gehad.

Julia: Als ik man was had ik hier niet gezeten. Dat is ook niet onbenoemd gebleven. Ik heb een vaste positie gekregen. Ik geef onderwijs aan eerstejaars, deels omdat er dan een vrouw voor de eerstejaars staat. Ik vind het goed dat ze daar open over zijn. Ze zouden me natuurlijk nooit aangenomen hebben als ze niet ook achter mij en mijn onderzoek stonden, maar het paadje was makkelijk gebaand omdat hier simpelweg een enorm tekort aan vrouwen is. Misschien wel de pijnlijkste opmerking die iemand maakte was toen ik met een man in Delft over mijn Veni-aanvraag ging praten en hij zei: ‘door vrouwen zoals jij zal ik nooit een vaste positie krijgen’. Omdat er meer vrouwen moeten komen, voelde hij zich daar persoonlijk zwaar door benadeeld. Tegelijk zijn er op dit niveau echt nog veel te weinig vrouwen.

Hoe kan dit opgelost worden?

Julia: We moeten beter zorgen voor de vrouwen aan het begin van hun carrière. Ik kwam laatst een student tegen die bezig is met haar afstudeerproject en die barstte meteen in tranen uit. Als je een ambitieuze vrouw die goed kan studeren kapot laat gaan op haar afstudeerproject - wat ik zelf natuurlijk ook bijna heb ervaren - hoe wil je ze dan assistant professor gaan maken? Dan zijn ze er al lang niet meer. Er is een cultuurprobleem en dat wordt op de verkeerde manier opgelost.

Zie jij hetzelfde probleem in doorstroom, Linda?

Linda: Bij de afdeling waar ik werkte tijdens mijn postdoc op de universiteit werkten evenveel mannen als vrouwen, maar de hogere posities worden vaak bekleed door mannen. Op het hogere niveau bij het Max Planck Gesellschaft bestaan commissies ook vaak uit dezelfde witte mannen. Dan kunnen we nog zoveel vrouwelijke posities creëren, vrouwelijke onderzoeksprogramma’s optuigen, et cetera, maar uiteindelijk stromen ze bij ons niet door. Kijk naar mij: ik krijg nu 3 jaar plus misschien nog 5 erbij plus misschien nog iets erna, geen vaste baan. Het is allemaal tijdelijk. Ik heb dit ook tegen mijn directeur gezegd. Het probleem bij ons is dat er héél weinig vaste banen zijn, en bij het Max Planck Instituut geen, tenzij je directeur bent. Ook de vrouwen die ze graag willen binnenhouden krijgen dus geen vaste aanstelling. En dan vallen er ontzettend veel uit, als junior groepsleider, of als assistant professor.

Julia: Wat je zegt over die commissies: dat vind ik ook ingewikkeld. Laatst zag ik een document waarin staat dat ze streven naar 50/50 man-vrouwverdeling in commissies, maar ja, dan ga je dus die schaarse vrouwen in al die commissies zetten. Dan kunnen ze geen werk doen. Dat maakt het probleem heel lastig. Ik zeg vaak nee tegen commissies en probeer dan altijd twee jongere vrouwen als alternatief te suggereren, maar sommige dingen zijn gewoon rotklussen en die wil ik dan niet aan een andere vrouw doorgeven.

Linda: Dit hoor ik ook vaker. Die paar vrouwen die wel in die hogere posities zitten, worden voor ieder cortège, iedere thesisbeoordeling, iedere commissie gevraagd. De afdeling of de universiteit kan laten zien: we hebben er een, kijk! Dat is gewoon heel kwalijk. Er moet meer, structureel geld naar dat middenniveau gaan om vrouwen voor langere tijd te binden.

Denken jullie dat de pandemie ook nog impact heeft of gaat hebben op de doorstroom van vrouwen, als jullie bijvoorbeeld kijken naar de impact op jullie eigen werk?

Linda: Ik denk zeker dat ik er schade door ga ondervinden. Ik doe onderzoek naar face to face communicatie en ik kon mensen niet face to face laten communiceren. Het is heftig als je net je groep start en je kunt geen onderzoek doen. Er zijn nog geen toezeggingen gedaan wat betreft enige compensatie – bijvoorbeeld extra geld aan het einde van de rit. Ik heb besloten het zo positief mogelijk te benaderen en mijn onderzoek actueel te maken. Zo heb ik onderzoek gedaan naar de vraag wat handbewegingen bijdragen als mensen communiceren met mondkapjes op.

Hoe zijn jouw ervaringen, Julia?

Ik heb heel veel geluk gehad. Het was heel efficiënt om zwanger te zijn in coronatijd. En ik was volop bezig met de Nationale Agenda Quantum Technologie waarvoor ik samenwerk met mensen in Delft en Amsterdam. Voorheen kostte het een dagdeel om een meeting met elkaar te hebben en nu konden we heel makkelijk online overleggen, veel sneller doorpakken. Dat doen we nu nog steeds. Die samenwerking was nooit zo soepel van de grond gekomen als videobellen niet ineens een hele normale optie was geworden. En ik deed niks in een lab, waardoor ik geen achterstand opliep door de sluiting daarvan.

Het enige project dat wel onder corona geleden heeft, wat ik heel erg vind, is het project met kinderen in achterstandswijken. Wij hebben trouwens wel verlenging gekregen van NWO. Dat basisschoolproject heeft toch nog gelopen. Ik ben er zelf uit moeten stappen omdat ik het Quantumproject ging doen, maar gelukkig hebben we de kans gekregen om het nog een keer uit te voeren.

Zouden jullie op dit moment, met de kennis van nu, opnieuw voor de wetenschap kiezen?

Linda: Ik zou het nog steeds doen. Ik zou niet weten wat ik anders zou moeten doen. En hoe geweldig is het dat je hobby je werk is? Ik werk aan dingen die ik super interessant vind. Dus ja, ik zou er weer voor kiezen. Zou ik het anderen adviseren? Nee. Omdat het gewoon uitzichtloos is voor mensen die nu beginnen. Ik sprak vanmorgen een hele goede masterstudent: geweldige cijfers, geweldige papieren, heeft al een aantal publicaties en kan nergens een promotieplaats vinden. En we weten: in de fase daarna wordt het nog erger. Qua postdocs komt er bij ons 1 relevante vacature per jaar voorbij. Daar solliciteren dan bijna 200 mensen op. En probeer daarna maar weer een stapje verder te komen. Ik heb trouwens het idee dat alle promovendi die ik nu tegenkom er veel meer vanuit gaan dat ze de wetenschap gaan verlaten en dat er nog maar een heel klein gedeelte is dat zegt: ‘ik ga het nog proberen’. Dat was in mijn tijd echt omgekeerd. Iedereen wilde blijven en eruit gaan was een soort van taboe.

Julia: Ik heb hetzelfde als Linda: dit is echt mijn droombaan. Ik doe precies wat ik leuk vind en heb er zelf veel over te zeggen. Bovendien ben en blijf ik graag zo naïef dat ik denk dat ik nog lang genoeg in de wetenschap heb om hier verschil te maken. Ik had vanochtend een gesprek met een politicus en die zei: ‘jij bent eigenlijk aan het voorleven’. En dat klopt wel: ik probeer bewust te praten over hoe ik het doe. Ik ga graag met de bakfiets naar de universiteit en dan zwaai ik naar de studenten. Ik heb het over kolven, de kinderen, benoem het als ik naar huis moet, dat ik op woensdag niet werk en ik probeer het een en ander voor elkaar te krijgen via de Young Academy Leiden. Ik hoop gewoon dat ik in de nabije toekomst verschil kan maken en dat we verschil gaan zien, zoals we nu ook met valorisatie zien. En ik geloof echt dat we in de komende 10 jaar een heel ander landschap gaan zien, omdat er zoveel aandacht is voor diversiteit. En ik geloof dat de oplossing voor mij niet is om te stoppen.

Wat zou het LNVH extra kunnen doen voor jullie doelgroep, postdocs en UD’s, om bij te dragen aan dat andere landschap?

Linda: Ik denk dat het allerbelangrijkste is lobbyen voor meer structureel geld voor onze carrièrefase, de fase waarin veel vrouwen uitstromen door gebrek aan perspectief.

Julia: Ja, en misschien een nog zichtbaarder en uitgebreider mentoringsysteem, zodat vrouwen elkaar kunnen helpen.

 

 

Linda en Julia waren beiden een van de Faces of Science – een programma van de KNAW en De Jonge Akademie waarbij jonge wetenschappers een inkijkje geven in hun onderzoek en leven aan de hand van onder meer filmpjes, blogs en artikelen. Daarnaast deden zij veelvuldig mee aan Sciencebattle, een theatervoorstelling waarin 4 promovendi in een bevlogen presentatie vertellen over hun vakgebied en onderzoek.

Linda Drijvers werkt nu bij het Max Planck Instituut voor Psycholinguistiek en leidt daar de onderzoeksgroep 'Het Communicatieve Brein'. Haar onderzoeksgroep doet onderzoek naar hoe het brein taal verwerkt tijdens natuurlijke interacties. Julia Cramer is nu universitair docent 'quantum and society’ aan de Universiteit Leiden, waar ze onderzoek doet naar de impact van quantum technologie op de maatschappij, vanuit een wetenschapscommunicatie perspectief.